Voedingstips

Tijdens de Eerste Wereldoorlog verschenen in België en ook in andere Europese landen tal van brochures, kookboeken en culinaire gidsen die tips en adviezen verstrekten over efficiënte landbouwproductie, de oorlogskeuken en 'rationeele voeding'. Niet alleen semi-overheidsinstanties zoals het NHVC maar ook agronomen, geneesheren, sociaal-culturele organisaties en huishoudleraressen publiceerden dergelijke werkjes. De boeken en brochures waren een antwoord op de uitdagingen van de voedselschaarste.

Voedingswaarde van enkele spijzen vergeleken met vlees, 1917, Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG).

Een waaier aan informatie

De voedingsadviezen hebben een gevarieerd karakter: het gaat om brochures en boekjes uitgegeven door het NHVC, door andere organisaties en particulieren. Er verschenen zowel Nederlandstalige als Franstalige titels. Ze bestrijken de periode 1915-1918, zijn op diverse plaatsen uitgegeven (Charleroi, Gent, Luik, Brussel…) en zijn geschreven door onder meer agronomen, geneesheren en huishoudleraressen.

Het zijn eenvoudige publicaties: er zijn weinig tot geen illustraties, er wordt vaak één lettertype gebruikt en ze zijn gedrukt op goedkoop, licht papier. De uitgaven stonden onder toezicht van de Duitse bezetter, maar vermoedelijk greep die redactioneel nauwelijks of niet in. De Duitse censuur is wel verantwoordelijk voor de afwezigheid van nationalistische gevoelens, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Duitse oorlogskookboeken.

De boekjes waren goedkoop – de prijs varieerde tussen 10 en 25 centiem – en lag dus in het bereik van een breed publiek. Ter vergelijking: een brood kostte in 1916 ongeveer 45 centiem.

Brochure ‘Nuttige wenken over Spaarzame en Voedzame Keuken in Oorlogstijd’, 1916, Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience.

De technische kennis van de agronomen

Aan het begin van de oorlog was er in België grote nood aan basisvoedsel. Het NHVC sprak diverse wetenschappers aan om de bevolking te onderrichten over hoe ze spaarzaam met voeding om kon gaan.

Het NHVC stimuleerde in het bijzonder de aardappelteelt. Aardappelen waren gemakkelijk te telen, vergden weinig onderhoud en hadden bovenal een hoge voedingswaarde. Het boekje La Pomme de terre (1915) van Auguste Compère, voorzitter van de Cercle Horticole de Frameries, is daarvoor een uitstekende illustratie. De publicatie richtte zich zowel naar boeren als naar bedienden, ambachtslui, arbeiders en huisvrouwen.

Compère besteed aandacht aan de voedingswaarde, samenstelling en teelt van de aardappel. Hij geeft praktische tips inzake variëteiten, bemesting, grondvoorbereiding, onderhoud, oogst en bewaring. Hij maakte een kosten-batenanalyse voor de teelt van één hectare aardappelen, zodat het hoge rendement van aardappelen zeer aanschouwelijk kon worden voorgesteld. De meeste aandacht schonk Compère aan het rationeel en economisch gebruik van aardappelen.

Volgens de auteur was een belangrijke rol weggelegd voor de huisvrouw: “La ménagère est la gardienne vigilante de la santé familiale; c’est pour elle un dépôt sacré sur lequel elle doit veiller jalousement”. Zij moest erover waken dat zo weinig mogelijk zetmeel verloren ging tijdens de bereiding van aardappelen. Die werden na het schillen bij voorkeur meteen gewassen om zo weinig mogelijk voedingswaarde te verliezen. Spaarzaamheid was het devies, niets mocht verloren gaan. Zo kon het kookwater van de aardappelen nog worden gebruikt om soep te bereiden.

Naast advies over het bereiden en bewaren van aardappelen was een duidelijke sociaal-maatschappelijk ondertoon merkbaar: vrouwen dienden hun gezin met trots te verzorgen, mannen moesten zo veel mogelijk de bijeenkomsten van de tuinbouwkring bijwonen en de kinderen konden best de praktische lessen aan de nijverheids- of huishoudscholen volgen.

Boer profiteert van oorlogsellende, 1916, In Flanders Fields Museum.

Oproep tot vegetarisme?

Merkwaardig genoeg was de Eerste Wereldoorlog ook een tijd om te ijveren voor een verminderde vleesconsumptie. Rijkslandbouwkundige Max Rasquin behandelde in Vers le Régime Végétarien (1915) het gewijzigde voedingsregime van de inwoners van steden en industriële agglomeraties.

Hij ijverde onomwonden voor een gematigd vegetarisch regime. Rasquin pleitte voor een evenwicht tussen de (naar zijn oordeel) overdreven vooroorlogse vleesconsumptie van de betere kringen en een exclusief vegetarisch menu. Voedzame peulvruchten, gecombineerd met aardappelen of rijst, vormden bij voorkeur het basismenu. Erwten, bonen, paardenbonen en linzen bevatten immers naast een goede dosis vet ook eiwitten en koolhydraten.

Dit noodgedwongen gematigde vegetarisme met een beperkte consumptie van zuivel en vlees was bovendien relatief goedkoop. De overtuigingen van Rasquin sloten aan bij de vegetarische stroming die in West-Europa een toenemende populariteit genoot bij de betere kringen vanaf het einde van de negentiende eeuw. De troeven van een vleesloos dieet betroffen vooral de menselijke gezondheid. De maatschappelijke kost van vleesconsumptie of het doden van dieren kreeg daarbij nauwelijks aandacht.

Aanvankelijk wekte het vegetarisme weinig enthousiasme op bij de bevolking, en al zeker niet bij de minder gegoede sociale groepen die in het verbruik van dierlijke producten (en zeker vlees) een symbool zagen van luxe en welstand. De oorlog, gekenmerkt door een schaarste aan dierlijke producten, was natuurlijk een gelegenheid om de haalbaarheid en de (gezondheids)voordelen van een vleesloos dieet te benadrukken. In België lijkt de invloed van de vegetarische beweging evenwel zeer beperkt te zijn. Na de wapenstilstand steeg de vraag naar vlees en andere dierlijke producten exponentieel. Het vegetarisme zou pas omstreeks 1930 opnieuw aan interesse winnen.

Boer met bessen, 1930 - 1980, Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG).

Dokters kruipen in hun pen

Ook geneesheren richtten zich tot de bevolking met voedingsadviezen, onder meer op verzoek van het NHVC. Eén van dergelijke werkjes was Wat eenieder behoort te weten omtrent de Rationeele voeding (1917), geschreven door dokter Alfred Delsemme. Het boekje verscheen zowel in het Frans als in het Nederlands, in minstens vier verschillende edities, en was de neerslag van conferenties gehouden door Delsemme in Luik.

De dokter schoof de ‘twaalf geboden van de rationele voeding’ naar voren om na te volgen tijdens een crisissituatie. Hij raadde aan om langzaam te eten, goed te kauwen, het vleesgebruik te matigen en weinig kruiden te gebruiken. Daarnaast adviseerde hij om ’s morgens fruit, ’s middags vlees en ’s avonds groenten in de maaltijd te laten overheersen en voldoende afwisseling in te bouwen. Tussendoortjes en onregelmatig eten wees Delsemme resoluut af. Water was de aangewezen drank bij de maaltijd.

Verder volgden nog enkele algemene adviezen: tijdens de maaltijd diende men bij voorkeur vrolijk gestemd te zijn, is de tafel proper en worden de spijzen op een smakelijke manier geserveerd. Een evenwichtige samenstelling van maaltijden was heel belangrijk. Wetenschappelijke inzichten werden vertaald naar concrete menu’s.

Dokter Delsemme had voor die tijd een modern inzicht inzake voedings- en dieetleer: te veel eten was even slecht als te weinig eten. Specifieke ‘oorlogsrecepten’ gebaseerd op ersatzproducten rondden het werkje af, met bijvoorbeeld oorlogspeperkoek, maïskoek met appelen, oorlogswafels en appelpudding.

‘Wat eenieder behoort te weten omtrent de Rationeele voeding’, 1917, Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG).

Smakelijke tips vullen het doktersadvies aan

Vooral vanaf 1916 verschenen steeds meer kookboekjes en brochures die zich richtten tot de gewone huisvrouw en soms ook expliciet tot de burgerij. Ze waren geschreven in een begrijpelijke taal, die soms beknopt de ideeën van de moderne voedingsleer meegaven, maar vooral een resem eenvoudig te bereiden recepten aanboden, inspelend op de beschikbaarheid van welbepaalde levensmiddelen. Vooral vrouwelijke auteurs, tewerkgesteld in het (landbouw)huishoudonderwijs, waren op dat vlak actief (zie verder).

Ze propageerden recepten en menu’s die goedkoop, makkelijk te bereiden en – in de mate van het mogelijke – smakelijk waren. Bovendien pasten deze voedingsadviezen in het algemene streven om via de verbetering van de eetgewoonten een meer beschaafde en ook gezonde manier van leven te propageren.

De publicaties van de wetenschappers en huishoudleraressen vulden elkaar perfect aan, al was de directe impact van de laatste groep ongetwijfeld veel groter. Niettemin kan worden gesteld dat de Eerste Wereldoorlog een gelegenheid bood om nieuwe inzichten met betrekking tot voeding aan een ruimer publiek voor te stellen. Denken we maar aan het beklemtonen van de voordelen van een vleesarm dieet (aanbevelingen die trouwens in de algemene voedingsadviezen pas meer aandacht zouden krijgen vanaf de tweede helft van de jaren 1920) en de introductie van het concept “calorieën”.

Titelpagina van ‘La Viande nous est-elle indispensable?’, 1916, Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience.

Terug naar boven