Bijen ontstonden circa 140 miljoen jaar geleden uit een wespensoort. Van solitaire insecten evolueerden ze geleidelijk naar sociale dieren. Vandaag leven bijen op een gestructureerde manier samen met duizenden anderen in kolonies.
De familie van de bijen telt zo’n 12.000 soorten. De Europese honingbij (Apis Mellifica/Apis Mellifera) ontwikkelde zich in Afrika en verspreidde zich later naar onze streken. De honingbij is het enige insect dat zoveel honing verzamelt dat ook de mens ervan kan profiteren.
Al in de prehistorie bekoorde de zoete smaak van honing de mens. Hij zocht naar wilde bijennesten in boomstammen en rotsspleten. Hij blies rook in het nest om de bijen te verdrijven en roofde de honing. Na afloop was het nest vaak zodanig vernield dat het bijenvolk niet overleefde.
De Egyptenaren ontwikkelden de eerste vorm van bijenteelt circa 2.800 jaar geleden. Het zoeken naar wilde bijennesten was een tijdrovend karwei. Ze wisten dat honingbijen een beschutte en warme plek zochten om er hun broednest uit te bouwen. Daarom vervaardigden ze holle cilindrische kokers van klei en stro waarin ze bijenkolonies hielden. Die koker kon langs een zijde volledig open, wat het uithalen van de honingraat vergemakkelijkte. De andere zijde had een kleine opening zodat de bij kon in- en uitvliegen. De Egyptische imkerij was intensief en vruchtbaar. Zo offerde circa 1.180 v. Chr. Ramses III maar liefst 14.000 kilo honing aan de Nijlgod.
De oude Grieken waren de eersten die het doen en laten van de honingbij vakkundig in kaart brachten. Zo schreef Aristoteles (384-322 v. Chr.) het eerste boek over de honingbij en de bijenteelt. Bijenkorven met een nauwe onderzijde, een brede bovenzijde en uitneembare raten deden hun intrede.
Romeinse imkers bestudeerden de honingbij nauwkeurig. Diverse bijenwoningen waren in gebruik zoals holle boomstammen, korven gelijkaardig aan het Griekse model, rieten cilinders en kasten. De Romeinen verhandelden voedingsmiddelen doorheen het hele rijk, waaronder ook honing en mede (honingwijn). De kennis over de teelt kwam mee naar onze regio. Hier bestond toen nog in hoofdzaak de bosbijenteelt met natuurlijke bijennesten in holle bomen.
De bijenteelt was ook bij de Germaanse volkeren kostbaar. Zo werd het stelen van bijenkorven onder dak bij de Franken even zwaar beboet als het stelen van een volwassen rund. De eerste monniken verdiepten zich eveneens in de teelt en moedigden dit aan bij de bevolking in West-Europa.
Tijdens het bewind van Karel de Grote (748-814) bereikte de bijenteelt een grote bloei. Hij richtte modelbijenstanden op en verplichtte pachters om bijen te houden. Landbouwers betaalden zo was- en/of honingcijns aan de adel en geestelijken. De door hem uitgevaardigde verordening ‘Capitulare de villis’ beklemtoonde het hanteren van strenge hygiënische regels bij de handmatige bereiding van honing, was en mede.
De onvruchtbare zandstreek leende zich uitermate goed voor de bijenteelt dankzij de uitgestrekte heidevelden met talrijke bloemen. De Kempische boer kon mede dankzij de bijenstand handel drijven en opbrengst genereren. De productie van was kreeg bij hem de voorrang. De Vlaamse zandstreek richtte zich meer op de productie van honing en stond gekend voor zijn ‘Vlemschen zeem’. Dit was de handelsbenaming voor de beste kwaliteit honing en werd gehanteerd tot in de zestiende eeuw. De eerste bijen- en honingmarkten verschenen.
Imkers volgden hun bijen op de voet op. De oogsttijd bepaalden ze door het gewicht van de korf of kast. Hoe zwaarder, hoe meer honing en was hij bevatte. Was die zwaar, dan spraken ze van een ‘vette’ korf. Om de honing te oogsten, moest het bijenvolk eerst geslacht worden. De imker verstikte het bijenvolk met zwaveldamp of door een vuurtje onder de korf te stoken om vervolgens de honingraat uit te breken.
De zeem, ook wel maagdenhoning genoemd, was de fijnste honing die uit de raten liep zonder dat de imker die moest persen. Deze was van de beste kwaliteit en zeer gegeerd. De imker perste de honing met een pers uit de raat. De opgevangen honing bewaarde hij in stenen kruiken. De wasresten smolt hij om tot wasblokken.
De bijentelers hielden ook bijenvolken bij die voor nieuwe zwermen zorgden. Zo kon de imker het daaropvolgende jaar nieuwe korven vetten en bleef hij zo verzekerd van opbrengst. De waarde van een bijenvolk werd geschat volgens de honingopbrengst en bijenwas. Landbouwers hielden tien- tot honderdtallen bijenkorven.
Op het stelen van bijenvolken stonden strenge straffen. Net zoals wild en vis behoorde een verwilderde bijenzwerm volgens het oude recht toe aan de heer. Het toe-eigenen werd beschouwd als diefstal. De vinder was verplicht deze naar de heer te brengen en kreeg een vierde van de gevonden zwerm.
De ronde bijenkorf was in onze streken al tijdens de middeleeuwen in gebruik. Het vlechten van de korven was een ideaal tijdverdrijf in de winter en gebeurde met ongedorst roggestro en/of buntgras. De boeren naaiden het vlechtwerk aan elkaar met gespleten braambesstengels, gekloven riet of wilgenbast. Korven met een platte kop konden gemakkelijk vervoerd worden. Korven met een scherpe kop waren ideaal voor kleine volkjes, de bijentros zat dichter bij elkaar zodat de temperatuur hoger bleef wat de wasvorming bevorderde. Door spijlwerk zat de raat stevig vast in de korf.
De boer bestreek de korf soms met een mengsel van klei of leem, koedrek en kalk om openingen te dichten en het geheel extra te versterken. De witte kalk weerkaatste het licht waardoor het binnenin koeler bleef tijdens de zomer. De korven stonden beschut opgesteld in de bijenhal. Die was overdekt en langs drie zijden afgesloten om de bijen tegen regen, wind en overvloedige zon te beschermen.
Honing en bijenwas waren kostbaar. Bijenwas werd verwerkt tot waskaarsen, zegelwas en veelvuldig gebruikt in de zalfbereiding. Honing was lang het meest gebruikte zoetmiddel en een ideaal bewaarmiddel. Een met honing gebakken koek was een delicatesse die al sinds de oudheid werd gegeven en gegeten tijdens bijzondere gelegenheden. De honingkoek en kruidenkoek behoorden tot de oudste gebaksoorten. Deze laatste koek heette ook wel peperkoek. Honing was een essentieel ingrediënt naast diverse dure specerijen.
Vanaf de dertiende eeuw stond Vlaanderen bekend voor zijn peperkoek. Er waren verschillende variaties in omloop. In Gent voegden de peperkoekbakkers amandelschilfers en stukjes gekonfijte sinaasappelschillen als versiering toe. Filips de Goede, hertog van Bourgondië, zou zo verlekkerd geweest zijn op de Vlaamse peperkoek dat hij deze lekkernij introduceerde in Frankrijk. Er bestond in die tijd zelfs een export naar Engeland. De peperkoekbakkerijen bevonden zich in die streken waar de bijenteelt werd beoefend.
Daarnaast was er het (mede)blanden. Dit was het bereiden van honingwijn. Die bevatte twee keer meer alcohol dan gewone wijn en werd erg gesmaakt. Honing werd ook gebruikt in allerlei schoonheidsmiddelen en als geneesmiddel voor heel wat kwaaltjes: van ontstoken wonden tot hartklachten.