Na de Eerste Wereldoorlog vraagt het even tijd vooraleer de sector dierlijke productie terug op kruissnelheid is. En in 1929 is het feest alweer voorbij. De crisis slaat toe.
In de periode van 1880 tot 1910 neemt de rundveestapel met een kwart toe, het aantal gehouden varkens verdubbelt zelfs. De gemiddelde jaarlijkse melkgift per koe verhoogt met een kwart. En de veeteeltproducten vinden gretig afzet bij een bevolking die op een steeds groter gezinsbudget kan terugvallen.
De Duitse inval van augustus 1914 en de daaropvolgende vier jaar lange bezetting stellen evenwel bruusk een einde aan deze voorspoedige evolutie. Er is geen planmatige voorbereiding, zodat de bevolking met ongekende hongerellende geconfronteerd wordt.
De bezetter eist massale hoeveelheden vee voor zich op. Eenmaal de vijandelijkheden voorbij, zijn er één derde minder runderen in het land. Pluimvee- en varkensstapel zijn gehalveerd! Overheden en landbouwers zelf werken de eerste naoorlogse jaren hard aan het herstel.
Er wordt veel vee geïmporteerd, niet in het minst vanuit het neutraal gebleven Nederland. Tegelijk betaalt Duitsland een deel van zijn oorlogsschuld af in natura. Mede dankzij de overheid wordt de 'keurkweek' ter hand genomen. Runderen, hoenders, varkens, geiten en zelfs konijnen mogen vanaf nu rekenen op de speciale zorgen van de wetenschap.
Tegen het begin van de dertiger jaren bereikt en overtreft de rundveestapel het vooroorlogs peil. De varkensstapel blijft echter, met een derde minder, een heel eind beneden het aantal van vóór 1914.
Wel markeert deze periode in een aantal bedrijven het embryo van de 'industriële vetmesterij', bijvoorbeeld in de kippenhouderij. In de twintiger jaren groeit België uit van een netto invoerder tot een netto uitvoerder van eieren.
Op het ogenblik dat de grote crisis uitbreekt, melden zich de eerste aanzetten van de 'moderne' consumptie. Het gemiddelde gezin besteedt nog wel de helft van het inkomen aan voeding maar daarbinnen is er meer plaats voor verfijning, wat zich onder meer uit in een gestegen afzet van charcuterie en fijne vleeswaren.
Dan slaat de recessie toe. De binnenlandse koopkracht smelt weg, alle landen sluiten de eigen markt af en trachten de eigen productie via dumpingprijzen elders te slijten. In eerste instantie lijkt de veeteelt nog profijt te kunnen halen uit de lage graan- en veevoederprijzen maar vanaf 1931 gaan ook zuivelproducten, vlees en eieren voor de bijl. De Belgische landbouw en veeteelt krijgen een enorme opdoffer.