Harde werkers

De Turkse gastarbeiders deden vooral zwaar fysiek werk. Ze leefden samen in migrantenbuurten. Typische Turkse producten en ingrediënten waren in België niet te verkrijgen waardoor een aantal van hen besloten om ze in te voeren en te verkopen via een eigen zaak. Er verschenen daarnaast andere zelfstandige ondernemingen uitgebaat door Turken.

Foto van Turkse bakkerij met Turkse broden. 1975 - 1999, Unie van Turkse Verenigingen (UTV).

Nieuwe nijverheden

De welvaart van de jaren 1960, de golden sixties, zorgde ervoor dat heel wat mensen hun kans zagen om het zware werk in de mijnbouw, de textielnijverheid, de metaalverwerkende industrie en andere sectoren vaarwel te zeggen. Om het tekort van laaggeschoolde arbeiders op te vangen, trok de Belgische regering buitenlandse werkkrachten aan. De Turkse gastarbeiders die in België kwamen, werkten in de mijnen, maar ook in de andere industrieën.

In 1966 sloot een eerste Limburgse steenkoolmijn (Zwartberg) haar deuren. De mijnzetel van Zolder ging als laatste dicht in 1992. Door de mijnsluitingen moesten veel arbeiders op zoek naar werk. De Mijnstreek trok nieuwe industrieën aan die werkgelegenheid boden voor talrijke arbeiders. Toch duurde het nog een hele tijd vooraleer de economie zich weer herstelde. De Turkse gastarbeiders hadden het moeilijker dan de werkloze Belgen om een nieuwe job  te vinden. De gastarbeiders bleven echter niet bij de pakken zitten en vonden op een andere manier hun weg naar de arbeidsmarkt. Teruggaan naar Turkije behoorde aanvankelijk nog tot de mogelijkheden, maar de meeste migranten bleven en integreerden zich in de Belgische maatschappij.

Foto van een groepje werkloze migranten in Limburg, 13-05-1966, AMSAB - Instituut voor Sociale Geschiedenis.

Een eigen zaak

Heel wat migranten openden een eigen zaak. Dit was al het geval toen de mijnen nog actief waren. Zo was het gebrek aan producten uit de eigen cultuur een aanmoediging om een kruidenierswinkel te beginnen. Verder speelden andere motieven, zoals de vrees voor werkloosheid en het zelfstandig willen zijn, een rol bij het opstarten van een eigen onderneming. De verworven kennis werd vaak van generatie op generatie doorgegeven. Eén van de typische en meest gekende Turkse ondernemingen is de kebabzaak.

De Turkse migranten hadden het niet gemakkelijk om van hun familiaal bedrijf een renderende zaak te maken. Bepaalde factoren, zoals de taalbarrière en de onvoldoende vertrouwdheid met de wetgeving, waren een ware beproeving voor hen. Zeker de eerste generatie maakte vooral gebruik van het eigen sociaal netwerk.

Foto van een traditionele Turkse theetafel met zoetigheden.  Foto ©Filip Claus, 1990 - 1999. Collectie AMSAB - Instituut voor Sociale Geschiedenis.

De eerste kebabzaak

In de jaren 1970 gingen steeds meer mensen buitenshuis eten in de vele goedkope restaurants, snackbars en eethuisjes die verschenen. De eerste kebabzaken stammen uit die jaren. De bakermat van de Belgische kebabzaken lag niet toevallig in de Mijnstreek, namelijk in Beringen en Heusden-Zolder.

Toen de mijn van Zolder nog open was, werd hier recht tegenover in een caravan kebab verkocht. De eigenaar bracht eind jaren 1970 in een tentje op een braderie deze kebab voor het eerst aan de man. Door het succes besloot hij om het gerecht via zijn caravan verder te verkopen. De eerste vaste kebabzaak zag in deze gemeente tevens het licht. Aanvankelijk kwamen er enkel Turken, maar hoe langer hoe meer kregen ook niet-Turken trek in het broodje.

Vandaag zijn er bijna evenveel kebabzaken als frietkoten over heel België verspreid. De meesten zijn gevestigd in de steden. De döner kebab kunnen we dus beschouwen als een volledig ingeburgerde snack.

Foto van een typische kebabzaak in de Mijnstreek. 2007, Collectie Luc Daelemans.

Terug naar boven