De fruitteelt in onze streken kent een interessante geschiedenis. Aan fruit werd lange tijd geen commerciële waarde toegekend. De bomen in de weiden dienden vooral om schaduw te geven aan de dieren. Bij de adel duidden het houden van diverse fruitbomen dan weer op welstand.
Het is pas rond 1900 dat men overstapt naar een intensievere teelt voor handel en verkoop. Dit hangt samen met de evolutie van hoog- naar laagstambomen.
In dit verhaal laten we je mee beleven hoe die handel de klemtoon gaat verleggen van kwantiteit naar kwaliteit en hoe de fruitveilingen hierop reageren. Tot slot wordt ook de veranderende actieradius van die handel bekeken: van veelal binnenlandse handel naar een zeer internationaal gerichte afzetmarkt.
Door Krista Caimo, 2013
Aan fruit wordt aanvankelijk nog geen commercieel nut verbonden. Fruitbomen dienen de nobele heer tot eer te verstrekken of worden louter nuttig bevonden als schaduwbrengers voor het vee.
Vanaf 1900 zagen steeds meer telers voordeel in het verhandelen van hun fruit. De fruitsector professionaliseert zijn methoden en organiseert zich in coöperaties. De fruitveilingen moderniseren hun methoden continue en zijn vandaag bestendige fruitmarketiers.
In de jaren 1930 maken de Belgische fruittelers onder buitenlandse druk een revolutionaire verandering mee in hun economische denken: kwaliteit wordt voortaan belangrijker dan kwantiteit.
Limburgs Haspengouw staat bekend als dé fruitstreek van België. Dit is echter niet altijd zo geweest: ook andere gebieden hadden tot aan de Tweede Wereldoorlog een niet onbelangrijk aandeel in de fruitteelt.