In het katholieke België van 100 jaar geleden wordt er op vrijdag bijna overal vis gegeten. In het doorsnee gezin is dat meestal gepekelde of gedroogde vis. Verse zeevis is erg duur. Pas na de Tweede Wereldoorlog wordt verse vis gemeengoed.
Voor de Tweede Wereldoorlog is verse vis op het platteland geen haalbare kaart. In de meeste huisgezinnen wordt op vrijdag geconserveerde vis gegeten. Zoals pekelharing of stokvis. Het is ook armemensenkost. Als je je geen labberdaan kunt permitteren zit je echt op zwart zaad.
Met de moderne koeltechnieken en het steeds fijnmaziger transport wordt verse zeevis na de Tweede Wereldoorlog overal gemeengoed. Zoetwatervis blijft een buitenbeentje en meestal beperkt tot forel.
Er komen steeds meer exotische soorten zoals zonnevis, zwaardvis en hondshaai op het bord. De recepten worden ook altijd maar geraffineerder. Toch wordt België nooit een echt visland.
Mosselen in de kasserol of gebakken met citroen zijn oude recepten en lange tijd ook erg goedkoop eten. Op de kermis vind je kreukels en karakollen, maar niet thuis op tafel. Daar staat soms tomaat garnaal.
Vanaf de jaren '60 verruimt het aanbod van schaal- en schelpdieren; eerst met krab en kreeft en later komen daar Sint Jacobsschelpen en scampi bij.