Vanaf het einde van de negentiende eeuw werden in landelijke gebieden talrijke landbouwhuishoudscholen opgericht. Volksmeisjes leerden er, naast alle aspecten van het huishouden, onder meer ook zuivelbewerking en gewassenteelt om de (toekomstige) echtgenoot in het eigen landbouwbedrijf bij te kunnen staan.
Na de Tweede Wereldoorlog werden de afdelingen landbouwhuishoudkunde economisch en maatschappelijk minder relevant. Een ingrijpende heroriëntatie diende zich aan, met voeding als rode draad.
Dit verhaal is gebaseerd op het historisch overzicht in het eindrapport 'Traject Onderwijscollecties. Het erfgoed van landbouw-, tuinbouw- en voedingsscholen in Vlaanderen en Brussel. Stand van zaken en analyse', geschreven in kader van het project Collecties onderwijs landbouw en voeding.
Door Joris Spolspoel en Diantha Osseweijer, 2018
Tot de economische crisis van de jaren 1880 was er van agrarische opleidingen voor meisjes geen sprake. Zowel politieke, economische als sociale motieven zetten specialisten en beleidsmakers ertoe aan specifieke landelijke afdelingen op te richten aan meisjesinstituten.
Omdat de normaalscholen na verloop van tijd een hoog wetenschappelijk niveau haalden, werkten ze geleidelijk emanciperend voor de leerlingen. De staat profileerde de Rijksschool in Laken als gangmaker die het huishoudonderwijs in heel België op een hoger niveau zou tillen.
Na de Tweede Wereldoorlog werden de afdelingen landbouwhuishoudkunde economisch en maatschappelijk minder relevant. Het aantal uren voor landbouwvakken en hoevepraktijk werd op veel plaatsen drastisch ingeperkt.
Van voltijds dagonderwijs in voedingsinstituten en hotelscholen is pas sprake na de Tweede Wereldoorlog. Het duurde tot de jaren 1960 eer het stilaan gemeengoed werd voor chef-koks om een volwaardige dagopleiding te volgen aan een hotelschool.