De Belgische landbouw is omstreeks 1800 vooral een zaak van akkerbouw. Buitenlandse waarnemers zijn onder de indruk van de "voor die tijd" hoge rendementen.
De grondversnippering en de hoge pachten maken het echter alsmaar moeilijker te voorzien in de behoeften van de snel groeiende bevolking.
Bijna onvermijdelijk breekt in 1845 een voedselcrisis uit, de laatste echte hongersnood in België. De ontluikende landbouwwetenschap biedt op dat moment nog geen pasklare antwoorden. En ook de overheid, zich bewust van de ernst van de situatie, kan te weinig structureel ingrijpen.
Omstreeks 1870-1880 wordt het West-Europese vasteland overspoeld door goedkoop buitenlands graan en andere landbouwproducten. Het einde van de landbouw zoals die al eeuwenlang heeft bestaan, komt in zicht.
Door Yves Segers en Bert Woestenborghs, 2004
De akkerbouw neemt in de achttiende en negentiende eeuwse landbouw een centrale plaats in.
Omstreeks het midden van de negentiende eeuw zit de Belgische landbouw aan het plafond van zijn kunnen.
De crisis van de jaren 1840-1850 toont scherp aan dat de grenzen van de Belgische (overlevings)landbouw zijn bereikt.
De vernieuwing en modernisering van de landbouw dient aangepakt te worden aan de basis, bij de boer.
De massale invoer van goedkope granen uit onder meer de Verenigde Staten en Oekraïne vanaf de jaren 1870-1880 is een weldaad voor de consument, maar voor de landbouwers in West-Europa en België het begin van een zware crisis.